Goran Sarić | Flanders literature

 

 

Goran Sarić : Schuilplaats 

 

 

Vertaling uit het Bosnisch/Servisch/Kroatisch: Jolies Heij

 

 

Kelder, schuilplaats

 

Ik kom uit de kelder te voorschijn,

die plek voor onfortuinlijken,

om poolshoogte te nemen.

 

Het ziet er goed uit, deze bar heeft een betonnen vloer.

Moeder en ik, we zijn in Konjic*,

in de jaren 90,

al twee jaar leven we hier in het pikkedonker

de muffe vaten gevuld met aarde.

 

Het is oké,

en hier,

een restje wijn en een borrel van het huis.

In ieder geval genoeg voor de eerste twee maanden,

waar de mens aan gewend is,

doet hem de das niet om.

 

Daar, in die verste hoek,

daar is het het beste –

helemaal beschut!

 

Ik ben er al een tijdje,

die ochtend,

in de muizenval een kruimeltje,

met open ogen,

en twee-drie druppels bloed

in de nek.

 

De overeenkomst valt enkel op,

 

vooral met wat er niet is,

in ons oude,

bakstenen huis “met karakter”,

zoals er daar beneden,

in het huis van de vader,

nooit

betonnen platen waren.

Zacht als jonge kaas.

 

En dit is geen al te gelukkige

vergelijking,

nietwaar?

 

*Konjic is een stad in Bosnië Hercegovina, ten zuidwesten van Sarajevo

 

 

Dromen over het bevel van de sultan

 

Het slagveld, de loopgraaf,

troebel water,

enorme, volgevreten ratten.

De pijnlijk gezwollen poten,

jicht,

en kinderen met verband,

met medicijnen in de weer in plaats van speelgoed.

 

Toen werd ik gevangen genomen.

Aanvankelijk waren ze goed voor mij,

de overwinnaars.

Een glimlach, koffie en turks fruit.

 

Tot er iemand,

onder een salvo van honingzoete woorden,

achter me klaarstond

met een zijden koord.

 

IV

 

Op de sociale media

zijn er aardig wat van “onze” Syriërs,

Marokkanen,

Libiërs,

Algerijnen

woedend op het Westen,

ze betreuren

de slachtoffers in Parijs niet.

 

De hel begint hier,

vlakbij en we kunnen niet weg

uit het ghetto van de ziel.

 

De hel begint bij ongevoeligheid

bij een vervreemdende pijn.

 

 

Wandeling (dreiging)

 

We slenteren naar het joodse centrum.

(Weet je nog, hoe je als kind achter je gordijn van haren huilde,

om de gestreepte uniformen,

de verroeste lepels

en het halfvergane schoeisel,

daar in Auschwitz?)

 

We wandelen omdat we lijden aan het verleden

en aan ons verdriet.

 

Alles houdt verband met elkaar

en alles wat de mens verricht

vindt als water

een geheime ingang

en weerklank.

 

Onder onze voeten knisperen de gevallen bladeren.

De herfst is laat dit jaar,

niemand te bekennen,

aan het begin van de Lindenstrasse, onverwacht – een stalen hek,

politie,

gepantserd!

 

“Wat is er gebeurd,” vragen we.

“Een bom,” zegt een agent laconiek

terwijl hij over onze hoofden heen kijkt.

“Uit de oorlog,” voegt hij eraan toe

om ons gerust te stellen.

“Vandaag wordt het niks met dat museum.”

 

Terneergeslagen keren we om

op het bruine tapijt,

met enkel kruimels.

Beroofd van een flintertje

vreemde pijn, die wel van ons is.

 

 

(Deze gedichten zijn in mei 2021 gepubliceerd in het Belgische online tijdschrift “De Kwistige Reynaerde”: Schuilplaats: vertaalde gedichten van Goran Saric – De Kwistige Reynaerde

 

 

 

Andere door Jolies vertaalde gedichten van deze auteur:

 

 

Gebed, kwadratuur van de cirkel

 

 

Zachtjes,

met gedempte stem,

zelfs door de luidspreker –

de geestelijke vanuit de minaret, enkel wazige beelden

uit de vroege jeugd –

het gebed is ’s ochtends tijdens sabah,

en ’s avonds tijdens aksam,

een briesje uit het oosten,

een lichtschijnsel boven de stad.

 

Te luid,

een zee aan decibellen,

doordringend opdat allen luisteren,

hetzelfde en toch steeds weer anders,

stoorzender van de slaap,

de middagrust,

een wrede wekker.

 

Cruciaal bewijsmateriaal dat ons duidelijk maakt,

hardleerse pupillen,

dat we niets,

maar dan ook niets

hebben

geleerd.

 

Net als Die Ander,

aan de andere kant van de heuvel,

die we de hele dag door,

tevergeefs,

de loef proberen af te steken.

 

Dit hier is onze

eeuwige

kwadratuur van de cirkel.

 

 

Blik

 

“Als ze ontsnappen”,

zegt het kleine jochie –

van twee of drie,

met aziatisch snoetje,

zijn vader heeft hem op de arm

(op de achtergrond de Eiffeltoren) –

“dan moeten we verhuizen”.

“En waarom dan,” vraagt de verslaggever,

terwijl hij de microfoon onder de neus van het jochie schuift.

“Ze zijn slecht… Ze, ze,”

stottert het kleintje,

“hebben pistolen en wij…”

“We verhuizen nergens naartoe,”

onderbreekt zijn vader hem teder,

“dit is ons land.”

“Maar ze… ze…”

“Wij hebben bloemen en kijk dan, kaarsen,”

stelt le père hem gerust.

Achter zijn rug,

op de plek van de misdaad van gisteren,

steken mensen met boeketten

berouwvol kaarsen aan.

 

Hij stelt hem gerust en wendt zijn blik af,

van hem,

dat kleine, verwarde jochie

en het open oog van de camera,

die gewoon niet meer weet

op wat

of op wie

hij als eerste moet inzoemen.

 

Vanmorgen, toen ik somber gestemd mijn eerste vrucht at, schoot me ineens het volgende te binnen: waarom gezond leven als de hele wereld een rotte appel is?

 

Zelfmoordterrorist

 

Ongelovigen,

het geloof verbiedt de doodstraf.

God geeft, God neemt.

 

En je ziet mij,

Allah,

Laat mij in de eeuwige heerlijkheid van Zijn naam,

door middel van hun bloed,

en de doodsstrijd,

in die verrassingsoverval

beloond worden

met het Paradijs.

Met een kaart van de TNT

een enkele reis

naar een bloederige hemel.

 

Dromen over het bevel van de sultan

 

Het slagveld, de loopgraaf,

troebel water,

enorme, volgevreten ratten.

De pijnlijk gezwollen poten,

jicht,

en kinderen met verband,

met medicijnen in de weer in plaats van speelgoed.

 

Toen werd ik gevangen genomen.

Aanvankelijk waren ze goed voor mij,

de overwinnaars.

Een glimlach, koffie en turks fruit.

 

Tot er iemand,

onder een salvo van honingzoete woorden,

achter me klaarstond

met een zijden koord.

 

Manneke Pis

 

In het centrum van Brussel

vlakbij het pissende jongetje,

lelijk eendje – een gepantserd voertuig.

 

De hoogste graad van waakzaamheid – terrorismegevaar.

 

Ik heb in deze stad gedronken

en het is me niet goed bekomen.

Je voelt je te zeer bohémien,

dief, graaier,

een gewichtige EU-parlementariër,

rondsluipend in de moerassen.

 

Maar nu, in jezelf gekeerd en in gedachten verzonken,

als er plots blinde bommenwerpers

met een smeekbede aan de hemel om de gordel

opduiken

voor het “carnaval”.

 

Alleen Manneke Pis,

Petit Julien,

Mali Zika,

schrijft terstond,

samen met het leeuwendeel van de onschuldige wereld

en buiten zijn schuld om,

nadrukkelijk geen bloed voor.

 

Welcome

 

Op straat voor het winkelcentrum,

in de wijk,

twee kledingkasten,

ze duwen de jongen, bijna man,

met het exotische uiterlijk en een vermoeide oogopslag,

voor zich uit.

 

Ze verlenen hem geen toegang

tot hun en ons consumptieparadijs.

“Geen sprake van!

Met je dronken kop!

Wij kennen jouw soort.”

 

Even later

hinkt de knul over straat

in de miezerregen,

“bitterzoet” boos,

maar zelfvoldaan,

zijn revers schikkend,

zijn vieze voeten vegend

op de deurmat waarop geschreven staat:

“Welkom!”

 

Goran Saric (Konjic Bosnië 1959) is schrijver en dichter en docent Joegoslavische talen
en literatuur. Van 1986 tot 1990 was hij assistent-redacteur van het literaire tijdschrift
“Knjizevna revija” (Boekentijdschrift). Hij schrijft poëzie, (reis)verhalen en columns
voor diverse sites in ex-Joegoslavië en is lid van de PEN-club in Bosnië-Hercegovina. Hij heeft boeken van o.a. Geert Mak, Arnon Grunberg, Kader Abdolah en Annie M.G. Schmidt in het Servokroatisch vertaald. Tevens publiceert hij columns op de site Onfile Amsterdam voor schrijvers van allochtone afkomst: https://www.onfile.eu/organisatie .