ter nagedachtenis  aan Patricia van Haren

 

“Zij is de beste wezen

die ik ken,”

zegt mijn zwager,

afwezig starend

door een beslagen raam.

 

Ik ging terug

in de tijd,

toen we wegliepen

van de Balkanse hekserij:

zij en haar man

hebben ons,

met twee kinderen,

in de auto verstopt

en zo ongezien

door bossen en dorpen,

over grenzen gebracht.

 

Nee, wij waren niet eerste,

en zeker niet het laatste

hun Mensen in nood:

brachten ze

in veiligheid,

veel door de oorlog

gek geworden zielen.)

 

Via kleine grensovergangen,

In die tijd,

geen mens te bekennen viel:

alleen twee vervaagde vlaggen:

die met de adelaar en klauwen,

en de Nederlandse driekleur.

 

Ze heeft maar kort geleefd,

die geweldige vrouw,

amper zestig zomers.

Maar  net als in dat

beroemd sprookje,

zaaide zij veel grote,

lekkere kruimels brood

achter haar

(te) broze lichaam.

 

Maar zelfs als zij

alleen dat ene,

die oversteek,

in de holst van de nacht,

gedaan zou hebben,

zou dat

de oude waarheid bevestigen:

als een vuurvliegje,

even, heel even maar,

een oneindig kort momentje

het donkere pad belicht

voor degene die de weg

kwijt zijn,

heeft zij

de missie

van haar leven

perfect vervuld.

 

 

II

 

Op haar begrafenis was ik ook,

Te midden van veel mensen.

 

Veel knuffels,

warme woorden

en door haarzelf,

maar enkele dagen daarvoor,

gekozen muziek.

 

Dezelfde avond laat,

stil, moe,

met een glas raki

in mijn hand,

staar ik heel lang

naar de,

bij het laatste afscheid,

gekregen foto

van haar gezicht:

jong, helder.

Mooi.

 

Die is dus ook,

die koude winterse middag,

omgezet – wat ons allen

te wachten staat –

in de fijne,

grijze as.

 

 

Goran Sarić

(redactie en nakijkwerk: Robert Rhemrev)